De ijshockeyschaatsen waren gisteren steeds binnen een mum van tijd weg op marktplaats. Ik wilde geen noren. Op een gegeven moment zag ik van die onderbind schaatsen voor vijf euro. Ik had gisteravond afgesproken dat ik ze vanmorgen vroeg bij de man op zou halen, zodat ik voor mijn werk nog even kon schaatsen. Ik hoefde immers pas om tien uur te beginnen. Dus om acht uur zat ik in de auto. Het bleef bij zitten, omdat de accu leeg was door de kou. Gelukkig had ik nog een fiets. En het was een kwartiertje fietsen.
Toen ik aankwam bij het immense huis in Hillegersberg, lagen de onderbind schaatsen al op mij te wachten in een plastic zak bovenop de brievenbus. Ik mocht de vijf euro door de brievenbus doen. Fijn dat het nog zo kan. Gewoon iets ophalen en het geld door de brievenbus doen. Op basis van vertrouwen. Waarschijnlijk was het wel anders geweest als het om een Amoled tv zou gaan, maar goed. Ik waande mezelf lekker in een positieve hippiewereld waar deuren niet op slot hoeven te zijn.
Ik fietste terug naar huis en daar lag ‘ie. Een verlaten, dichtgevroren plas. Wat een leuk avontuur was dit. Eerst schaatsen halen, en ze dan meteen uitproberen. Ik was zo blij als een kind. Er was ook nog eens niemand op het ijs. Het was ook nog maar net half negen natuurlijk. De zon kwam net op boven de flats. Ik zette mijn fiets tegen een boom, en ging aan de rand van de plas zitten. Ik pakte de onderbind schaatsen, en bevestigde de achterste strap. Als een soort voorbinddildo, maar dan onder je voeten. Toen de voorste strap. Hij paste niet, want hij was te kort. Wat een teleurstelling.
Terug naar huis dan maar. En aan het werk. De bejaarden waren aan het klagen over de sneeuw. Dat het zo glad was. En dat het zo koud was. En dat het zo’n rommel was. Tussendoor werd ik geappt door Aukje. Zij heeft een vriend waarvan ik de ijshockeyschaatsen mocht lenen. Na het werk ben ik meteen de schaatsen gaan halen en naar een mooie grote plas bij Park Zestienhoven gefietst. Ik moest en zou schaatsen vandaag. De zon scheen haar laatste stralen en ik schaatste mijn eerste rondje. Wat fijn. De wind waaide stevig uit noordoostelijke richting en het ijs kraakte.
Ik was ongeveer een half uurtje bezig, ik was al aan mijn zoveelste rondje toe. Het ging lekker hard. Ik kwam op een plek waar het ijs wat dunner was. Hier waren nog weinig schaatssporen. Ik begaf me op glad ijs. Ik zette af met mijn schaats. Deze bevond zich op een stukje ijs met luchtbellen eronder, en ik ging er doorheen. Ik ging plat op mijn bek. Gelukkig bleef mijn been niet hangen, anders had het weleens gebroken kunnen zijn. Ik was toch wel geschrokken. En ik had natte tenen.
Kort na de val kwam er een jongetje van een jaar of tien naast me schaatsen. “Gaat het meneer? Ik zag u vallen.” Waarop ik antwoordde: ‘Ja hoor jongen, ik schrok me rot, maar ik heb niets.’ We schaatsten samen op. De jongen vertelde over zijn vader, zijn moeder en zijn zusje. Allemaal schaatsfanaten. Zijn vader raasde af en toe rakelings langs hem heen op zijn snelle noren. “Ja, da’s mijn vader hè. Altijd snel. Het gaat mij niet om de snelheid, maar ik wil in het moment zijn op het ijs. Ik wil genieten.” Dat was een mooie dagafsluiter. Bedankt kleine blonde man, voor de herinnering.