Voor de flat stond een obscuur mannetje met een zwart petje naar me te roepen toen ik aanbelde. Ik voelde me ongemakkelijk, negeerde hem en stapte snel de entreehal in. Op naar de zevende verdieping. Lopend over de galerij klampte ik me duizelig vast aan de reling. Ik heb namelijk enorme hoogtevrees. De deur werd opengedaan door een vrolijke vrouw die wat moeilijk en onsamenhangend praatte. Terwijl ze me uitlegde wat er moest gebeuren qua schoonmaak, ging de bel. Het was het mannetje met het zwarte petje.
‘Ik riep net al naar je!’ zei ‘ie.
‘Oh, ik wist niet dat je het tegen mij had,’ loog ik.
‘Ik dacht al dat je de schoonmaker was.’
De man en vrouw des huizes bleken iets minder begaafd dan de gemiddelde Nederlander. Even later ging de bel weer. Het was de ambulant begeleider van de organisatie die er is voor mensen voor wie een moeiteloze deelname aan de maatschappij niet vanzelfsprekend is. Hij hielp het getrouwde stel met de gemeentebelastingen. Het koppel zat hand in hand aan de koffie, terwijl ze elkaar verliefd in de ogen keken. Prachtig.
De middagmatinee werd verzorgd door een bejaard echtpaar in Overschie. Ik had de ramen vanbinnen en vanbuiten gezeemd en werd vervolgens uitgenodigd in de tuin. Er stond een biertje voor me klaar en ik kreeg een dikke sigaar in m’n handen geduwd.
‘Zo jongen, dat heb je verdiend. Wij gaan samen nippen aan een biertje en sigaren roken.’
‘Nou nou Jos, rustig aan, misschien rookt die jongen helemaal niet.’
‘Hou jij effe je gemak Truus, ik heb toch niet met de strontemmer gerammeld?’
Jos had in mij een mannenmaatje gevonden waaraan hij wel even ging uitleggen hoe de vork des levens in de steel zat. Hij praatte met een hete aardappel in z’n keel. Al z’n vrienden hadden het helemaal gemaakt, allemaal minimaal directeur en stinkend rijk. Z’n praatjes waren voorzien van een rafelig randje verborgen zelfafwijzing, want hij en Truus woonden in een uitgewoond huurhuis in Overschie, niet de beste wijk van Rotterdam.
‘En m’n kinderen joh, daar ben ik zo trots op. Stuk voor stuk succesvol en knap, hè Truus?’
‘Ja Jos, we kunnen ons geluk niet op. Wacht, ik zal even wat foto’s pakken.’ Truus kwam terug met een grote, gevulde lijst. ‘Die daar is m’n oudste zoon. Die heeft twee beeldschone kinderen.’ Truus was in de wolken.
‘En met die kut praat ik niet meer. Da’s m’n dochter. Die is met een vrouw getrouwd.’
Toch niet zo gelukkig dan. Ik wilde nog langer blijven om van dit schouwspel te genieten, maar ik had om vijf uur een afspraak. Een kunstzinnige surfster kwam een oud surfpak ophalen voor een toneelstuk.
Ik wilde de rotonde bij m’n huis oprijden en oversteken, want fietsers hebben voorrang. De vrouw in de snelle Seat keek me aan en gaf nog een dotje extra gas. Ik kon nog net m’n voorwiel dwars zetten. Wat is dat toch met die rotonde. Te pas en te onpas word ik daar bijkans voor m’n flikker gereden. Zeker als ik op m’n skateboard ben. Dat wordt door automobilisten gezien als een U.R.O., een Unidentified Rolling Object, en de primaire reactie is: keihard gasgeven en proberen te raken. Keihard remmen gebeurt sporadisch.