Ik zit op een boom. Een dode, omgewaaide boom. Toen ik er naartoe liep, zaten er twee hertjes naast. Ze dartelden het oneindige in toen ze me zagen. Ik zit nu in de zon. Net als de twee mensen op het bankje die ik eerder tijdens het wandelen zag genieten met hun ogen dicht. Het was een lentetafereel in december.
Vanmorgen had ik stress. Ik voelde me overprikkeld. Ik had eigenlijk vanmiddag therapie. Want therapie is hip. En soms nodig. Maar de therapeut heeft corona. Dus ik had ineens een lege middag. De Tenellaplas riep me. En nu zit ik dus op een boom. Een vochtige, dode boom. Ik zak langzaam weer terug in mijn lijf, uit mijn hoofd. Er komt weer ruimte voor zintuiglijke waarnemingen. De windstille lucht is blauw. Ik zie de klimop aan de takken van de andere bomen hangen. Ik hoor fluitende vogels. Er is een zacht ruisend geluid op de achtergrond. Ik denk dat het de zee is. Soms hoor ik een kettingzaag en vliegen die brommen. De rode bessen glinsteren fel in het lage zonlicht. Er komt een roodborstje heel dichtbij me zitten. Als ik uitadem schrikt ‘ie en vliegt weg. Ik voel dat ik oplaad.
Ik denk terug aan de wandeling. De giechelende paardenmeisjes die zich vergaloppeerden toen ze plotseling de weg overstaken. De zwarte koeien die zo lekker lagen te luieren in de zon. Een fotograferende blonde vrouw die m’n aandacht trok. Ze zat in een andere wereld. De wereld van de fotografie. De huisjes in het bos zagen er zo gezellig uit. Veel wilgen zag ik ook tijdens het lopen.
En dan ineens is het daar, terwijl ik me steeds ontspannener voel op de tak. Het gevoel van een dichtgeknepen keel. Mijn geworstel met de liefde. Want jij, mooie jij, jij bent nu met een ander. En dat doet toch een beetje pijn. Want ik had zo graag die ander willen zijn. Maar ik voel ook blijdschap voor jou. Want ik wil dat je gelukkig bent. Maar die dubbele gevoelens, ik zal er nooit aan wennen. Het slingert je heen en weer van links naar rechts tot je er duizelig van wordt. Kerst vier ik in ieder geval zonder jou dit jaar.
Het is kwart voor drie. Ik rij snel terug naar huis om de files te ontlopen, de lelijke industrie langs de A15 passerend. Ik zie heel veel witte rook. En dan ineens twee rode kruizen. En rode remlichten. Ik sta stil. Zat ik maar weer op die boom. In rust. Ik denk weer aan jou. Aan hoe verschillend we waren. Jij bedacht altijd wat je allemaal in vijf minuten tijd kon doen. Ik dacht altijd aan wat ik in vijf minuten tijd allemaal niet kon doen.
Ik stap de drempel over en doe de lampjes van de kerstboom aan. Een verlichte kerstboom in je kamer voelt net iets minder alleen. Ik pak mijn laptop en schrijf verder aan mijn boek. Veel boek, wat minder blogs de komende tijd.